Een groot draagnet (nokin), rechthoekig van vorm met een korte draagband, vanuit de uiteinden van de rechthoek. Zowel de grote vorm als de rand van de draagband zijn in luswerk van alleen zandloperlussen. Er is in het rond gewerkt vanuit de rand en bij iedere toer is gewisseld van kleur zodat er een streeppatroon is ontstaan. In vier toeren, één boven, éém onder en twee in het middenstuk is een blokpatroon gemaakt door het draad te omwikkelen met geel en wit orchideeënbast. De rand heeft een blokpatroon van twee kleuren. Het is een draagnet voor grote lasten, maar het is in gebruik ook vrijwel een kledingstuk. Bij de versiering is invloed uit Bokondini, gezien de hoeveelheid orchideeënbast.

Een groot draagnet (nokin). rechthoekig van vorm, zonder draagband. De rand wordt aan elkaar gezet en op dat punt wordt het net op het voorhoofd gedragen en hangt verder over de rug. Zowel de grote vorm als de rand zijn in luswerk van alleen grote zandloperlussen. Er is in het rond gewerkt, vanuit de rand en bij iedere toer is gewisseld van kleur, zodat een streeppatroon is ontstaan van vier kleuren. De rand heeft een blokpatroon van twee kleuren. Het is een draagnet voor grote lasten, maar is in gebruik ook vrijwel een kledingstuk.

Een vrouwenrokje (kem), met een voor- en achterstukje van biezen. Dit soort rokjes wordt door volwassen vrouwen gedragen bij meerdere exemplaren tegelijk, tot een aantal van zeven.

Een rok (kem) met een voor- en achterstukje van biezen. Dit wordt door volwassen vrouwen gedragen bij meerdere exemplaren tegelijk, tot een aantal van zeven.

Een kinderrokje (kem), met een voor- en achterstukje van biezen. Een aantal biezen zijn lang, de meeste zijn afgesneden. De lange biezen zijn kenmerkend voor kinderrokjes. Kinderen dragen maar één schortje. Op een bepaalde leeftijd worden de lange biezen afgesneden en krijgen de meisjes meerdere rokjes over elkaar te dragen.