

Inhoud

2. Het oogsten van de bast
3. Het kloppen van de bast
4. Wassen, opspannen en drogen
5. Het beschilderen van de bastvezeldoek
6. Ontwerpen en motieven
7. Links
8. Bronnen
1. Bast van moerbei- en vijgenboom
Geschikte bast voor bastvezeldoek vind je voornamelijk op de moerbei- en vijgenboom. De structuur kan verschillen van grof en stug tot fijn en soepel. De kleur varieert van licht- tot donkergrijs en allerlei tinten bruin. Sommige dikke soorten moeten eerst een paar dagen in het water weken. Van andere soorten is direct een hele dunne, soepele doek te maken.
Eén van de weinigen die op Asei de kunst van het maken van bastvezeldoek beheerst is Augus Ongge. Ongeveer eenmaal per drie maanden gaat hij op pad met drie mannen in een huurauto om een grote hoeveelheid bast te halen. Daarvoor moet hij een paar uur reizen. Vroeger waren er veel bossen rond het Sentanimeer, maar door de sterke bevolkingstoename wordt er steeds meer bos gekapt. Ook kappen houtmaatschappijen veel bos voor het hardhout. De mannen oogsten vooral bast van de kombo, een moerbeiboom. De bomen hoeven niet te worden aangeplant, ze zaaien zichzelf uit. Ook groeien ze na het kappen vijf keer weer uit.

3. Het kloppen van de bast
Als de schors van de stam verwijderd is, moet de bast direct worden geklopt. Wordt er te lang gewacht, dan droogt de bast uit en trekt deze krom. Voor het kloppen worden drie soorten gereedschap gebruikt: een platte ijzeren staaf, een soort knuppel van zwaar hout en een hamer. Het kloppen bestaat uit twee fasen: kloppen met de ijzeren staaf gebeurt diagonaal in de lengterichting, van links naar rechts. Loodrecht op de lengterichting kloppen veroorzaakt beschadiging van de vezels. Er wordt steeds geklopt op de zijde waar de schors heeft gezeten; dit wordt uiteindelijk de achterkant. Het ruitjespatroon dat is ontstaan na het kloppen wordt weggewerkt met de knuppel.
De bast wordt vervolgens in de lengterichting gevouwen en weer geklopt met de ijzeren staaf. Tijdens deze fase wordt ook af en toe de hamer gebruikt, direct nadat er gevouwen is. Het eindresultaat is een dunne ‘lap’ die meer dan vier keer zo breed is dan de bast in oorspronkelijke staat was. Deze lap voelt aan als een zeem.

Na het wassen - een kwestie van enkele minuten - wordt de bastdoek opgespannen op een soort tafel van nerven van het blad van de sagopalm. Daarop wordt de zachte doek voorzichtig vastgespijkerd en in de zon gedroogd. Na een half uur is de bast droog.
5. Het beschilderen van de bastvezeldoekVoor het beschilderen van de doek werken kunstenaars op verschillende manieren:
- uit de vrije hand
- met behulp van sjablonen; ze worden door de kunstenaars zelf ontworpen en gemaakt uit dun zeil
- een combinatie van beide.
De kunstenaar brengt met zwarte verf de tekening of het ontwerp aan op de doek. Voor het uiteindelijke beschilderen en inkleuren gebruikt hij stokjes die aan de uiteinden zijn platgeslagen tot een kwastje. Het inkleuren vraagt veel geduld. Bij grote doeken kan men weken bezig zijn. Er werken vaak meerdere mensen aan het kunstwerk, vaak ook kinderen.
De meest gebruikte kleuren zijn zwart, wit en roodbruin. Groen en geel komen ook voor, maar veel minder. Sinds chemische verfstoffen worden gebruikt zijn er ook schilderijen in grijs, geel, groen en roze. Oorspronkelijk gebruikte men alleen de natuurlijke pigmenten roodbruin, geel, wit, zwart en groen. Roodbruin ontstond door rode aarde nat te maken (rode oker, dit is rode klei). Geel was waarschijnlijk gele oker, dus gele klei. Wit kwam van fijngestampte kalk van gebrande schelpen. Zwart pigment werd gemaakt van roet en houtskool. Groen maakt men van plantensappen. Op het groen na zijn alle kleuren kleurecht. Roet is zelfs zeer kleurecht en hecht goed aan materialen. De pigmenten worden met water vermengd en opgebracht. Op het zwart na - mits roet als pigment is gebruikt - kunnen alle kleuren in water of regen weer uit de doek spoelen.


Af en toe maken de mensen zelf een ontwerp. Bijna altijd zit er een verhaal achter en/of heeft het ontwerp te maken met spirituele aspecten, voorvaderen, belangrijke geesten en symbolen (dieren en tekens). Ook vertellen de tekeningen over het dagelijks leven in het dorp en over de natuur. Hoofdmotieven zijn spriaal- vis- en diermotieven. Tegenwoordig is er een toenemende vraag naar christelijke voorstellingen.
7. Links
http://www.museumkennis.nl/lp.rmv/museumkennis/i001880.html
http://www.teara.govt.nz/1966/M/MaoriMaterialCulture/ClothingAndAdornment/en
http://www.galerijmaori.be/NE/Attachements/Tapa.pdf
http://www.papoeakunstopboomschors.nl
8. Bronnen
Kamma C., Van Boom tot Maro (ook de foto’s)
Hermkens, A.K., 1998, Verslag lezing
Hermkens, A.K., Scriptie en proefschrift