DETA-jongens bouwden naoorlogse Hollandia op

ontwerpers en makers DETA-monumentOp 18 november 2004 is op de weg van Jayapura naar Sentani een monument onthuld om te herdenken dat 55 jaar eerder de eerste DETA-contractant voet op Nieuw-Guinese bodem heeft gezet. Het gedenkteken werd gemaakt door de vroegere DETA-mannen Daan Sahetapy, Nico van Balgooij en Ruud Tomasouw. Net voor de overdracht van Nederlands Indië op 27 december 1949 wierf het Nederlandse Gouvernement meer dan 1000 jonge Indische Nederlanders aan om gedurende één jaar bij de Dienst Economische en Technische Aangelegenheden (DETA) als kwartiermakers aan de opbouw van Nederlands Nieuw-Guinea te gaan werken, dat vooralsnog was uitgezonderd van de soevereiniteitsoverdracht. Na afloop van het contract kon men zich daar blijvend vestigen of vertrekken. In de loop van 1949 keerden de meeste in Nieuw-Guinea te werk gestelde 'foute' Nederlanders uit de Tweede Wereloorlog met gespaard geld en een getuigschrift naar huis terug. Een deel van de DETA-werkers kwam na het contract in dienst bij het gouvernement of ging bij het particuliere bedrijfsleven werken. Anderen zetten een bedrijfje op. De toekomst van Nieuw-Guinea oogde voor hen die in de droom van een nieuw Indisch stamland geloofden veelbelovend. Zij kwamen uiteindelijk bedrogen uit.

Inhoud:
1. Indische Nederlanders tussen twee vuren in
2. Veel legergoederen VS achtergelaten
3. Hollandia ontvangt 16 groepen DETA-jongens
4. Salaris: 1,50 gulden per dag
5. De huisvesting van de DETA-werkers
6. Ontspanning en vertier
7. DETA-ploeg op Biak actief
8. DETA-mannen gaan hun eigen weg
9. Links
10. Bronnen

1. Indische Nederlanders tussen twee vuren in
De jaren na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 en de proclamatie van de Republik Indonesia door de nationalistische leider Sukarno op 17 augustus 1945 waren foto uit Bersiap-periodeeen zeer onrustige en gevaarlijke periode. Tijdens de Bersiap-tijd (de gewelddadige gezagsvacuümperiode na de capitulatie) en de politionele acties wisten de Indische Nederlanders hun leven vaak niet zeker. Gedurende de jaren van de Indonesische dekolonisatie zaten de Indo-Europeanen niet alleen letterlijk tussen twee vuren, maar ook emotioneel. Vaak wisten de leden van de in het land geboren en getogen Indische gemeenschap niet voor welke zijde zij moesten kiezen. Men wist zich Nederlander qua nationaliteit. Zij behoorden tot de juridisch geprivilegieerde bovenlaag, zij het dat de doorgaans getinte huidskleur in de door etnische afkomst gereguleerde en gedomineerde koloniale samenleving daar niet mee strookte. Ook bekleedde de Indische man vaak lagere, administratieve baantjes. Sociaal behoorde het overgrote deel van de Indische gemeenschap niet tot de elite. De Indo-Europeanen keken tegen de Nederlanders op vanwege hun blanke huidskleur en sociale positie, terwijl zij zich tegelijkertijd superieur achtten aan de Indonesiërs. Daar stond tegenover dat ze geen echte binding met Nederland voelden, maar wel met de archipel als land waar men geboren en opgegroeid was.

De Nederlandse regering trachtte in die periode de Indische gemeenschap over te halen om te kiezen voor het Warga Negara Indonesia (WNI), het Indonesische staatsburgerschap. Dit om te voorkomen dat men massaal naar Nederland zou gaan, arrestatie van politieke activisten met alle bijgaande opvangkosten en sociale aanpassingsproblemen vandien. Bovendien zou hun permanente aanwezigheid in het zelfstandige Indonesië het Nederlandse (culturele) element aldaar ook na 1949 vergroten en zo Hollandse band met de ex-kolonie blijvend versterken. De drang om weg te gaan uit Indonesië was echter groot. De angst voor een tweede Bersiap na de soevereiniteitsoverdracht, was enorm. In de nadagen van Nederlands-Indië werden lezingen door Indische organisaties gehouden over het openleggen van Nederlands Nieuw-Guinea als het nieuwe vaderland voor de Indische Nederlanders. Er werd met medeweten van het gouvernement actief propaganda gevoerd voor emigratie van de Indo-Europese groep die een uitweg zocht. Na afloop van de lezingen werden Indische jonge mannen gevraagd om op een eenjarig contract als kwartiermaker naar Nieuw-Guinea te gaan om te werken aan de opbouw van het land.

2. Veel legergoederen VS achtergelaten
Toen het Amerikaanse leger uit Nieuw-Guinea wegtrok, werd er een enorme hoeveelheid legergoederen achtergelaten. De Nederlands Indische regering nam materieel en goederen van opslagloods vol met Amerikaanse spullende legerbases in Hollandia
voor 1.000.000 gulden over. Het gevolg was dat binnen enkele weken de enorme opslagloodsen, die door duizenden Amerikaanse militairen waren bestuurd en gedreven, onder beheer kwamen te staan van slechts enkele tientallen Nederlanders. Ook werden her en der opgespoorde en in beslag genomen Japanse voorraden naar Hollandia getransporteerd en daar opgeslagen om hergebruikt te worden elders in de archipel. Om al deze goederen te inventariseren, op te slaan, verzendklaar te maken en te distribueren, vormde de regering het Nederlandsch-Indisch Beheersinstituut, dat ressorteerde onder het Departement van Verkeer en Waterstaat in Batavia. De meeste materialen moesten naar Batavia en Makassar verscheept worden voor de wederopbouw van Nederlands Indië. In maart 1946 werd er een begin mee gemaakt door 200 man technisch en toezicht houdend personeel (Europeanen en Indonesische Nederlanders), met inschakeling van circa 2000 Japanse krijgsgevangenen als arbeidskrachten. In juni van dat zelfde jaar gingen 1400 Japanners naar huis. In hun plaats kwamen er 800 Makassaren om het werk voort te zetten. Maar het was niet van lange duur; eind 1946 vertrokken alle resterende Japanners en Makassaren. Omdat de inheemse Papua's niet geschikt waren als werkkrachten, was het gevolg was dat het bestuur in Hollandia zonder arbeiders kwam te zitten. Om een definitieve oplossing voor het structurele terugkerende tekort aan personeel te vinden, werd het beheer over de bases en de goederen vanaf 1 januari 1947 overgenomen door het Ingenieursbureau Ingenegeren-Vrijburg N.V. Beheer en Liquidatie Bases-goederen. Er werden opnieuw arbeiders aangetrokken, nu van de eilanden Timor en Tanimbar (Molukken). Voorts werden politieke delinquenten uit Nederlandse kampen (mannen die bij NSB, Landwacht, Waffen-SS en Wehrmacht hadden gediend) naar Nieuw-Guinea gedeporteerd om daar als een soort taakstraf voor hun vrijlating te werken.

3. Hollandia ontvangt 16 groepen DETA-jongens
Nadat de soevereiniteit over Nederlands Indië aan Indonesië op 27 december 1949 in het Koninklijk Paleis op de Dam in Amsterdam was overgedragen, zat Nieuw-Guinea weer zonder werkkrachten. Overdracht IndonesiëDe arbeiders uit Timor en Tanimbar waren naar huis teruggekeerd. De liquidatie van de voormalige Amerikaanse bases lag geheel stil. Ook de opbouw van Hollandia, dat gouvernementszetel was geworden en een stroom Nederlandse nieuwkomers – meest Indische bestuursambtenaren en hun gezinnen - verwachtte, kon geen voortgang vinden. Het Directoraat Opbouw moest zelf maar zien te bouwen wat er gebouwd kon worden. De directeur van dit overheidslichaam Dhr. Wehlburg heeft er persoonlijk voor gezorgd dat er Indo-Europese jongeren in Indonesië werden geworven. Enkele maanden voor de overdracht van de kolonie werd de
Dienst Economische en Technische Aangelegenheden (DETA) opgericht om Indische jongens als tijdelijke arbeidskrachten te werven voor de eerste opbouw en ontwikkeling van Nieuw-Guinea. Tussen 1 december 1949 en 3 oktober 1950 werden er 16 groepen contractanten naar het tot dan toe geheel genegeerde en onderontwikkelde Nieuw-Guinea gestuurd. Ze moesten wegen, waterleidingen, licht- en telefoonnetten aanleggen en bruggen, huizen, kantoren, loodsen en aanlegsteigers in de havens bouwen. Van de ruim 1000 jongens werden er zo'n 700 bij de DETA en circa 300 als militair bij de Genie te werk gesteld. De jongemannen met een gemiddelde leeftijd van 20 jaar waren allen vrijgezel en in Hollandia waren nauwelijks Nederlandse huwbare meisjes. Dit werkte sociale spanningen in de hand. Het gouvernement gaf in 1952 toestemming om ongeveer 30 alleenstaande Indische vrouwen uit Indonesië naar Nieuw-Guinea te laten overkomen. Onder hen waren zo'n twintig verpleegsters die in de grotere plaatsen in Nieuw Guinea werden aangesteld. Velen zijn met DETA-jongens getrouwd. De meesten waren net als de jongens rond de twintig jaar oud.

4. Salaris: 1,50 gulden per dag
Het Gouvernement en het Militair Commando hebben in totaal 1012 Indische jongens gecontracteerd voor werkzaamheden in Nieuw-Guinea. De overeenkomst met de DETA-jongens was getekend door Mr. J.O. Rijke, DETA-jonens aan het werk die namens het Gouvernement van Nieuw-Guinea was aangesteld als vertegenwoordiger in Djakarta. Verder waren ook Nederlandse ambtenaren in Semarang, Soerabaja en Makassar ingeschakeld bij de werving van Indo-Europese arbeidskrachten. Het nieuws verbreidde zich snel binnen de Indische gemeenschap en enkele honderden gegadigden meldden zich aan. In het contract was een dagloon van 1,50 gulden opgenomen, met een gratis overtocht, vrije voeding en huisvesting in Nieuw-Guinea. Een van de DETA-werkers zei daarover: “Al hadden ze ons vijftig centen per dag geboden in plaats van f. 1,50, dan nog zouden er genoeg Indische Nederlanders naar Nieuw-Guinea zijn gegaan. Zo zaten wij toen in de knel”. Wat hun motieven ook waren om naar Nieuw-Guinea te komen, een ding hadden zij gemeen: de drang naar avontuur en de vrijheid. Zij zochten een rustige en veilige plek waar zij zich in een tropische omgeving konden vestigen om een eigen toekomst op te bouwen. De Nederland
se bestuurders schiepen tegenover de contractanten echter een sfeer van afstand en wantrouwen. De meeste DETA-werkers waren opgegroeid onder oorlogsomstandigheden en als vrijbuiters. Als ongeschoolde arbeiders die het zware, vuile werk deden, wensten zij desalniettemin fatsoenlijk en met respect te worden behandeld. Dit nu was niet altijd het geval, hetgeen hen deed morren en soms lastig maakten. Het gouvernement was goed op de hoogte van wat er aan ongenoegen leefde in de barakken waarin de DETA-werkers waren gehuisvest. Zij werden vermoedelijk ingelicht door contactpersonen die onder hen waren geplaatst. Wellicht bestond de vrees voor politieke agitatie, terwijl de meeste contractanten juist in beginsel zeer gezagsgetrouw waren. De Indonesische geheime dienst heeft, naar later bleek, ook enige informanten onder de DETA-jongens gehad.

5. De huisvesting van de DETA-werkers
Toen de eerste contractanten begin 1950 in Hollandia aankwamen, zagen zij voor het eerst blanken aan het werk als sjouwer en chauffeur. Dat waren politieke delinquenten huisvesting in Witte Olifant-Werkendamdie in 1947 en 1948 vanuit Nederland naar Nieuw-Guinea waren
gestuurd om zich middels zwaar werk aldaar te rehabiliteren. De stad was op zich niet meer dan een verzameling van oude loodsen en Amerikaanse quonsets (halfrond bouwwerk met lichtmetalen skelet en afgedekt met golfijzeren platen), al dan niet bij- of aangebouwd en in gebruik als kantoor, opslagplaats, winkel of woonhuis. De slagader van het Nederlandse particuliere burger- en militair bestaan was de Oranjelaan, die eindigde in het kampement van de Landmacht in Hollandia.
Met Amerikaanse trucks werden de DETA-jongens naar het voormalige KNIL-barakkenkamp Kloofkamp gebracht. Op het pleintje werden de DETA-jongens tegenover de Kloofkerk uitgeladen. Zij kregen van de DETA een broek, overhemd en gymschoenen uitgereikt. Deze waren afkomstig uit de magazijnen van de Amerikaanse Marine. De
quonsets waren aan de rivierkant op palen gebouwd. Iedere barak had zijn eigen bad- en toiletgelegenheid. De leefomstandigheden waren ronduit primitief te noemen. Veel van de DETA-jongens werden tewerkgesteld op de Gouvernementswerf Hollandia, afgekort GWH. Deze was gevestigd op de plek waar de Amerikanen tijdens de invasie hun Destroyer Repair Base hadden. Alles wat varen of rollen kon er worden onderhouden of gerepareerd. Allerlei machines waren er te vinden, alles wordt gerepareerdzoals bulldozers, kranen, shovels, draglines en slotengravers. In de periode dat de DETA-jongens bij de GWH werkten, was de directeur een ex-collaborateur. Overal in de bush vond je materiaalopslagplaatsen, die doordat ze er al enkele jaren onbeheerd lagen, overwoekerd waren door de in de tropen welig groeiende vegetatie. Vaak moesten de DETA-jongens eerst het benodigde gereedschap voor het slopen van de onderdelen provisorisch zelf maken, voordat ze aan de slag konden gaan. Soms was er geen takel of enig ander mobiel heftoestel voorradig, waardoor reparaties stagneerden.

6. Ontspanning en vertier
Vertier zochten de jongens meestal in jagen en vissen. Begin 1950 stelde de DETA bijna iedere zondag vervoer ter beschikking om bij Base G in zee te gaan zwemmen. Verderezwemmen bij Base G mogelijkheden voor ontspanning waren er in de beginperiode niet, behalve de filmavond op zaterdagavond. Verveling leidde wel eens tot vechtpartijen tussen DETA-jongens enerzijds en in Hollandia gestationeerde marineleden of bemanningsleden van andere boten anderzijds. Een historisch gevecht tussen DETA-jongens en matrozen van de 'Hr. Ms. Kortenaer' deed zich op 31 augustus 1950 voor in het Slockershuis, een ontmoetingscentrum aan zee in de buurt van Berg en Dal.
Speciaal voor de DETA-jongens gaf Hollandia Film alleen voor de zaterdag een knipkaart voor vier films voor de prijs van één gulden uit. De eerste werkers sleten hun sociale leven dan ook bij de aan zee gebouwde bioscoopzaal dichtbij het postkantoor en ’s Lands Kas. In de tweede helft van 1950 verhuisde een aantal DETA-jongens naar een oude Amerikaanse loods aan de Oranjelaan, die van triplex-wanden was voorzien. Medio 1951 gingen ook andere jongens uit Kloofkamp hiernaar toe en het destijds door de Amerikanen terrasvormig aangelegde zogeheten 'Bonte Dorp'.

Veel DETA-jongens werden intussen ingezet bij de bouw van tientallen woningen voor ambtenaren en werkzaamhedenafbraak DETA-kantine bij bouw Jachtclub aan wegen en bruggen. Bij het lossen van schepen werd vaak tot 22.00 uur overgewerkt. De thuisblijvers haalden 's avonds hun muziekinstrumenten tevoorschijn en dan werd gezamenlijk gespeeld en gezongen. Aan de haven werd door de DETA-jongens in recordtijd naast de steiger van de Nederlands Nieuw Guinea Petroleum Maatschappij (NNGPM) een eigen kantine in een L-vorm gebouwd van quonsetmaterialen. De steiger en het gebouw werd later door het bestuur verbeurd verklaard en in bezit genomen als jachthaven annex jachtclub voor de beter gesitueerden.

7. DETA-ploeg op Biak actief
Een bouwploeg, die onder meer het huis van resident Lammers in Hollandia had gebouwd, werd vanaf half juni tot en met half augustus 1951 uitgezonden naar Biak,bouwploeg aan het werk bij nieuwbouw waar het enige internationale vliegveld van het land lag, om de KLM-mess op te knappen. Naast het dagelijkse timmer- en metselgereedschap had de DETA-ploeg ook een compressor voor het spuitwerk en fittergereedschap voor de loodgieter meegenomen. Alles moest worden vernieuwd. Materiaal zoals hardboard, tengellatten, closetpotten, kranen en verf kwamen nieuw mee uit Hollandia, maar timmerhout, multiplex, waterleiding -pijpen en hulpstukken, kwamen uit de Amerikaanse dump. Met de loodgieter ging ook een centrifugaalpomp en een benzinemotor mee om de vloeistof die voor zoet water moest doorgaan uit een grotje omhoog te pompen naar een uit de WO II stammend door de Amerikanen achtergelaten reservoir dat min of meer de functie had van een watertoren. De maaltijden werden verzorgd door twee Papua-koks. Het goedkoopste dat ze voorschotelden was verse vis die zij in hun vrije tijd uit de zee haalden, anders was het alles uit blik. Koffie en thee op Biak was impopulair vanwege het brakke water. Het lessen van de dorst geschiedde middels bier (Heineken) en de regen. Als er een Skymaster of een Constellation landde op Biak, stookte KLM-personeel een vuurtje aan de rand van de landingsbaan en werd aan de hand van de rookpluim bepaald hoe dat toestel aan de grond moest komen. Op het vliegveld waren geen bussen waarmee de passagiers vervoerd werden. Dat gebeurde met een grote trekker met aangehaakte wagens. Toen het karwei na twee maanden gedaan was, keerde de DETA-groep naar Hollandia terug.

8. DETA-mannen gaan hun eigen weg
Na het uitdienen van het contract ging ieder zijn eigen weg. De DETA-jongens konden zich blijvend in Nieuw-Guinea vestigen of elderssteentransport bij Karangroeve hun heil zoeken. Om geld voor de reis naar Nederland te hebben en ondertussen van huisvesting en voeding verzekerd te zijn, hebben velen zich als vrijwilligers voor de Korea-oorlog aangemeld. Er werd slechts een enkeling goedgekeurd. Van de ruim 1000 DETA-werkers zijn er uiteindelijk maar 35 naar Indonesië teruggekeerd en er is een tiental jongens naar Nederland vertrokken. De meesten bleven echter in Nieuw-Guinea bij gebrek
aan financiën voor de dure overtocht. Een paar DETA-jongens werden aannemers, terwijl anderen zich specialiseerden in metselen, tegels zetten, het timmeren van bekisting voor fundaties en het storten van beton. Er waren ook DETA-mannen die pluimveehouder werden of een houtzagerij, steenhouwerij transport- of taxibedrijf begonnen. Het was in Hollandia bij alle instanties langzamerhand bekend dat de jongens hun armen uit de mouwen wisten te steken. De periode dat ze het werk voor een appel en een ei moesten doen, was verleden tijd.
Toen de opbouw van Nieuw-Guinea halverwege de jaren ’50 eenmaal vaart kreeg toen besloten was dat het gebied Nederlands bleef en niet aan Indonesië zou worden afgestaan, kwam er volop werkgelegenheid voor de mannen. Het ideaal van een Indo-Europees vaderland was intussen wel vervlogen. In plaats daarvan kreeg de verheffing'Grote Beer' brengt mensen naar Nederland van de Papua’s prioriteit. De DETA-mannen kozen in de versnelde openlegging en ontwikkeling van het gebied nu werk dat zij zelf wilden doen en tegen een loon dat zij zelf vaststelden. Vijf jaar na hun aankomst ging het de van hen financieel redelijk voor de wind, getuige het feit dat er heel wat motorfietsen (het meest geschikte en betaalbare transportmiddel voor de slechte wegen) over de wegen in Hollandia scheurden. Enerzijds om voor het werk een eigen vervoermiddel te hebben en niet afhankelijk te zijn van de bussen van de Gouvernements Auto Busdienst, anderzijds om na het werk en in de weekends met hun meisje, zo ze die al hadden, in en om Hollandia te toeren. De onderlinge band tussen hen is hecht gebleven, ook nadat men naar Nederland kwam begin jaren ’60 toen het verlies van Nieuw-Guinea aan Indonesië onder dreiging van een oorlog duidelijk werd en de gehele Nederlandse gemeenschap (10.000-15.000 personen) naar Nederland evacueerde. In augustus 1962 werd de Nederlandse vlag op het eiland gestreken. Alle DETA-werkers waren toen al in Nederland. Sinds 2000 worden er in Nederland reünies gehouden van en door hen, met de naam 'Kroonduiven'.

9. Links:
-Zie ook themapagina:
Eeuwfeest Hollandia (Jayapura) in 2010.
– In het document 'Daar heb je ze weer' beschrijft Hans Meijer in mei 2007 de komst van overzeese rijksgenoten uit Nieuw-Guinea in het persepctief van de algemene repatriëring uit de Oost. (pdf
)
– Gouverneur J.P.K. van Eechoud van Nederlands Nieuw-Guinea schrijft op 14 september 1950 in een
nota over de DETA-werkers: 'Het is wel duidelijk dat een ontevreden groep van 700 DETA-werkers een gevaarlijk element in deze labiele maatschappij kan zijn.' (pdf)
– Verhalen en achtergronden van de DETA-werkers zijn ook te vinden op blog.londoh.com.  


10. Bronnen:

- Balgooy, N.A. van, R.A. Tomasouw en F.A. Snackey,
DETA-contractanten : gedenkboek ter gelegenheid van ons 12-jarig verblijf in Nieuw Guinea 1950-1962. (z.p. z.j. ISBN: 90-804635-1-5)
1998

Doel, H.W. van den, Afscheid van Indië. De val van het Nederlandse imperium in Azië ( Prometheus, Amsterdam 2000)

Doorn, J.A.A. van, Indische lessen. Nederland en de koloniale ervaring (Bert Bakker, Amsterdam 1995)

- Kambek, Neffer en Rick Schoonenberg: Indische Nederlanders in roerige tijden (KIT Publishers, Amsterdam 2005, ISBN 9789068321784 |

Lijphart, Arend, The trauma of decolonization; the Dutch and West New Guinea New Haven, Yale University Press 1966)

Meijer, Hans, Den Haag-Djakarta. De Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1960 (Het Spectrum, Utrecht 1994)

Meijer, Hans, ‘Bestemming Nieuw-Guinea. De lotgevallen van de opvarenden van de ms Waibalong’ in Wim Willems e.a. (red.), Uit Indië geboren. Vier eeuwen Indische familiegeschiedenis (Waanders, Zwolle 1997), 150-165

Meijer, Hans, ‘Door Ellende tot Armoede. De DETA-jongens als kwartiermakers op Nieuw-Guinea’ in Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 24 (1998) 4, 345-370

- Meijer, Hans, ‘Het uitverkoren land. De lotgevallen van de Indo-Europese kolonisten op Nieuw-Guinea (1949-1962)’ in Tijdschrift voor Geschiedenis 112 (1999) 3, 353-384

Meijer, Hans, In Indië geworteld. De twintigste eeuw (Bert Bakker, Amsterdam 2004)

- Meiracker, Kees van den, Nederlands-Nieuw-Guinea na de overdracht’ in Spiegel Historiael, 23 (1998) 7/8.

Willems, Wim, De uittocht uit Indië 1945-1995(B. Bakker, Amsterdam 2001)
– Advies en commentaar: Dr. Hans Meijer, universitair docent Internationale Betrekkingen en Internationale Organisatie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is gespecialiseerd in de (post)koloniale betrekkingen tussen Nederland en Indonesië.